top of page

Feeënjurk

Het gras was er zacht en waaide vreedzaam mee op de golven van de wind. Het rook er naar vuur, naar marmer, peterselie en naar groenten die ik thuis nooit at. Op zonnige dagen trok onze nieuwsgierigheid ons naar de rivier die langs het huis stroomde, achter het riet en voor de in de verte uitgestrekte weilanden waar de geur van koeienmest boven hing. Blootje was hier natuurlijk. Samen met de buren trokken we met lichtgele en witte handdoekjes om ons middel naar de pier, waar de kinderen van de buren, wel boven de achttien, bloot in het water zwommen. Ik was een beetje bang voor hen, voor Rosa die zo stoer en knap was met haar neuspiercing en donkere krullen, en voor die jongen met de baard, die in het donkere huis zonder meubels woonde. Met stille nieuwsgierigheid keek ik toe hoe zij zonder aarzel in het water sprongen en elkaar nat spetterden. Hoe zij zich nergens zorgen over leken te maken, brutaal genoten van het leven in al haar vrijheid. Hoe volkomen anders hun leven en thuis eruitzag ten opzichte van het mijne: een nieuwbouwrijtjeshuis met vierkant uitgesneden tuin.
 

Hanna was de liefste vriendin die ik had. Ja, goed, Alaha was ook lief, maar met haar deelde ik minder. Hanna kon net als ik in stilte rusten, vredig observeren of dagdromen. En dan deden we dat samen, naast het spelen en kletsen, en was dat okee. Dat we niet op dezelfde school zaten, maakte onze vriendschap bijzonderder, ergens verboden. De Overhaal scholieren hoorden niet van de Ieveling scholieren te houden, en vice versa. We kenden de verhalen van onze leeftijdsgenootjes. Dat Tess van de Ieveling de meisjes pestte en dat de directeur Dirk heette en een dikke gemenerik was. Bij de Ieveling dachten ze dat wij elke dag bidden naar God en dat onze ouders rechts stemden. Ik deed maar alsof ik het eens was met alle roddels, want ruzie daarover leek mij toch nutteloos. Als ik bij Hanna was, voelde alles vreedzaam. Kon mij het schelen wat mijn klasgenoten daarvan vonden. 
 

We verzonnen allerlei verhalen tijdens het avondeten heen en deden alsof wij reuzen waren. De hoop puree met de vallei van jus erbinnen was een vulkaan, klaar om te barsten en de bruine boonvormige, onherkenbare korsten waren boomstronken die de dorpsbewoners hadden gehakt om chalets te bouwen. We giechelden het diner door. 
 

Na het eten vond Hanna het leuk om de buren te bezoeken. Die hadden katten, kippen en een enorme stapel Donald Duckjes. Wanneer er niemand opende na de bel, slopen we soms toch naar binnen. Dan snoof Hanna rond, opende hier en daar wat kasten of speurde de kat op. Ik hoopte dan dat de kat nooit tevoorschijn zou komen, want ik was bang voor katten. 
 

Als buurman Jonne thuis was, smeerde hij boterhammen voor ons met verse boter van de kaasboerburen en oud belegen kaas. De plakken waren dik, zoveel dikker dan bij ons thuis, want hij had geen kaasschaaf. Dat vond ik raar. Het huis was koud, er leek geen verwarming te zijn. 
 

Vaak bevonden we ons op haar kamer, of op de zolderkamer. We openden de houten verkleedkist, in het wit geverfd. Als hij dicht was kon je er op zitten, als een bank. We haalden alle kleren eruit. Er was een Abeltje kostuum, een heksenjurk en lange pipi langkous sokken. Maar uiteindelijk, ook al dacht ik deze keer iets anders te proberen, eindigde ik toch in de groene feeënjurk. De groene feeënjurk met gele tinten en witte stipjes, zo klein dat je ze alleen opmerkte als je heel dichtbij kwam. De hals van de jurk was rond, bollig en elastisch en de naad reikte tot aan mijn enkels. Het hield geen enige warmte binnen, maar dat vond ik niet erg. Mijn lichaam danste er vrij in rond. In geen enkel kledingstuk voelde ik me meer mezelf dan in deze. Ik wou hem mee naar huis nemen en elke dag dragen. Ik zag voor me de vrouw waarin ik zou groeien en verlangde naar de toekomst, stelde me voor hoeveel licht en liefde er dan zou zijn in dit prachtige leven waarin ik ook borsten zou hebben net als de juffen op school.
 

Voor het slapen rende Hanna de steile trap af en regelde voor ons beiden een hete steen uit de tegelkachel. Die rolden we in een tot zak genaaide handdoek en stopten we aan het voeteneind van haar twijfelaar, waar we met zijn tweeën inpasten. Haar moeder Barbara kwam tussen ons in onder de dekens zitten met een boek en las dan voor, over een heks die alleen in een huis in het midden van het bos woonde. Ik beeldde me in mijn hoofd voor hoe ze eruitzag, en de kleur van het licht dat door de bladeren sijpelde, terwijl ik met mijn hoofd tegen Bar’s schouder aan leunde. Na het verhaal kuste ze ons welterusten en ging de deur op een kier. Kletsend vielen Hanna en ik in slaap, over school, onze vervelende jonge zusjes, de toekomst en het krokodillen waarschuwingsbordje in de vijver van Matthijs, en of die nou wel of niet de waarheid vertelde.

    © 2025 by Iris ten Have. Proudly created with Wix.com

    bottom of page